Geef mij maar de brede, de trage rivieren,

de bewegingen die je niet ziet, maar vermoedt,

 de drinkende wilgen, de zinloze dijken,

 een doodstille stad aan de oever.

 
 

 Geef mij maar de winter, het armoedige

 landschap, de akker zonder het teken

 van leven, de kracht van krakende heide.

 
 

Geef mij maar de kat als hij kijkt voor

hij springt om te vluchten, te vechten,

te jagen, te paren, als hij kijkt.

 
 

 Geef mij maar het paard in galop maar

 van hout, op zijn zij in het gras.

 
 Geef mij maar een vraag en geen antwoord.

RUTGER KOPLAND (1974)